Learn dutch 100% free
Log in!

Click here to log in
New account
Several accounts created on all our sites.
JOIN our free club and learn for free now!

  • Home
  • Report a bug


  •  


    Learn Dutch > Dutch lessons and exercises > Dutch test #109979





    > Other Dutch exercises on the same topic: Direct/Indirect speech [Change theme]
    > Similar tests: - Direct and indirect speech - Indirect speech - Direct speech
    > Double-click on words you don't understand


    Reported speech


    Reported speech. De indirecte rede.


    1. Present dans la proposition principale.

    Peter zegt

    dat hij dat werk nu maakt.
    dat hij dat werk straks zal maken.

    Peter zegtdat hij dat werk morgen zal maken.
    dat hij dat werk volgende week wil maken.
    dat hij dat werk later wenst te maken.
    Peter zegtdat hij dat werk gisteren heeft gemaakt.
    dat hij dat werk vroeger maakte.



    2. Present perfect


    Peter zei
    Peter heeft gezegd

    dat hij dat werk maakte.
    dat hij dat werk heeft gemaakt.

    Peter zei
    Peter heeft gezegd
    dat hij dat werk morgen zou maken.
    dat hij dat werk morgen maakt.

    Peter zei
    Peter heeft gezegd

    dat hij dat werk gisteren had gemaakt.


     3. Past perfect

    Peter had gezegd

    dat hij dat werk vanavond maakte.
    dat hij dat werk straks  zou maken.
    dat hij dat werk morgen had willen maken.

    Peter had gezegddat hij dat werk gisteren had gemaakt.


    Zet de werkwoorden tussen haakjes in de juist vorm.

    Choose the correct tense.





    Twitter Share
    Dutch exercise "Reported speech" created by mariebru with The test builder. [More lessons & exercises from mariebru]
    Click here to see the current stats of this Dutch test

    Please log in to save your progress.


    1. Hij had gehoord dat zij morgen (vertrekken)
    .

    2. Hij beweert dat zij dat nu (moeten doen).

    3. Hij wenst dat hij dat werk nu (brengen).

    4. Hij heeft gehoord dat ze niet met hem (spelen).

    5. Hij had vernomen dat zij in Brussel (blijven).

    6. Hij vreest dat hij dat werk morgen (verbeteren)
    .

    7. Hij heeft gehoord dat ze met hem naar de bioscoop (gaan)

    8. Hij vermoedt dat hij dat werk gisteren (brengen).

    9. Hij dacht dat ze niet met hem (praten).

    10. Hij hoopte dat ze niet met haar vriendin (reizen).










    End of the free exercise to learn Dutch: Reported speech
    A free Dutch exercise to learn Dutch.
    Other Dutch exercises on the same topic : Direct/Indirect speech | All our lessons and exercises