> Other Dutch exercises on the same topic: Pronouns [Change theme]
	> Similar tests: - Pronouns - Indefinite pronouns - Personal pronouns - Relative pronouns - Personal pronouns - Possessive pronouns - Personal pronouns/Pronominal adverbs - Personal pronouns-stressed
	> Double-click on words you don't understand

Personal pronouns

Twitter Share
Dutch exercise "Personal pronouns" created by mariebru with The test builder. [More lessons & exercises from mariebru]
Click here to see the current stats of this Dutch test

Please log in to save your progress.

1. Ik wil (het boek) niet meenemen.

2. Volgende week gaat Cindy met (moeder) op reis.

3. Ik bel (mijn vader) elke week op.

4. De ouders van Pol komen niet vaak bij (Pol).

5. Jullie zien (je kinderen) ook niet vaak.

6. Ze gaat met (haar vriendinnen) naar Parijs.

7. Hij geeft (de boeken) aan de leerlingen.

8. Hij geeft de boeken (aan de leerlingen).

9. Ik noem (mijn nieuwe pop) Rozemarie.

10. Ik geef het grootste stuk van de taart (aan het kind)