Learn Dutch > Dutch lessons and exercises > Dutch test #42135

	> Other Dutch exercises on the same topic: Cars [Change theme]
	> Similar tests: - Dialogue : Justice - Janssens (25)- Car mechanic - Janssens (27)- Driving a car - Belgium : road (rules) - Belgium : Driving licence - USA-New York - Janssens (29)- Where is my car? - Transports
	> Double-click on words you don't understand

Vocabulary: car

1	de motorkap
2	de ruitenwisser
3	de gelaagde) vooruit
4	(de achteruitkijk)spiegel
5	de hoofdsteun
6	het stuur
7	de buitenspiegel of zijspiegel
8	de (veiligheids)gordel
9	de koffer en het kofferdeksel
10	de uitlaatpijp
11	het achterlicht, het stoplicht en het achteruitrijlicht
12	de achterbank
13	het handvat
14	de deur - het portier
15	het wiel en het wieldop
16	de band (met groeven)
17	de richtingaanwijzer
18	de koplamp, het koplicht
19	de nummerplaat
20	de (voor)bumper

Twitter Share
Dutch exercise "Vocabulary: car" created by mariebru with The test builder. [More lessons & exercises from mariebru]
Click here to see the current stats of this Dutch test

Please log in to save your progress.

1. Het is niet altijd gemakkelijk een te verwisselen

2. De motor ligt onder de

3. Elke auto heeft zijn eigen

4. Als ik van richting wil veranderen moet ik het met de tonen.

5. Een grote is belangrijk vooral als je een groot gezin hebt.

6. De kinderen moeten altijd op de zitten.

7. Als je in een auto rijdt moet je je omdoen.

8. Is het donker ? Dan steek je aan.

9. Als je rookt, dan maakt je auto schade aan het leefmilieu.

10. Heeft u een binnenband nodig voor je ?

End of the free exercise to learn Dutch: Vocabulary: car
A free Dutch exercise to learn Dutch.
Other Dutch exercises on the same topic : Cars | All our lessons and exercises