Learn dutch 100% free
Log in!

Click here to log in
New account
Several accounts created on all our sites.
JOIN our free club and learn for free now!

  • Home
  • Report a bug


  •  


    Learn Dutch > Dutch lessons and exercises > Dutch test #70388





    > Other Dutch exercises on the same topic: Demonstrative pronouns [Change theme]
    > Similar tests: - Demonstrative adjectives - Demonstrative adjectives - Demonstrative adjectives - Adjectifs démonstratifs - Demonstrative adjectives - Demonstrative adjectives - DIE or DAT? - Die/dat
    > Double-click on words you don't understand


    Demonstratives: deze -die - dit - dat


    Aanwijzende voornaamwoorden 

    Deze - die - dit - dat

       

    ------------'de-woorden ' -----------------

    Deze – die

     

    Deze :  near (dichtbij)

     

    Die:     far (veraf)

     

    Example

     

    Deze man staat voor zijn huis en die man steekt ginder de straat over.

     

     

     

    -----------------' HET-woorden ' ------------------

     

     

    Dit-dat 

     

    Dit: near(dichtbij)

     

    Dat: far ( veraf)

     

     

    Example

     

    Dit huis wordt afgebroken (dichtbij) 

    Dat huis wordt gebouwd (veraf)

     

     

    Remember

     

    DE ends in E -> deze , die , end in E

     

    HET ends in T -> dit, dat   end in T

     

    -----------------Plural-----------------

     

    All plural words are DE-Woorden 

    Use:Deze (near==dichtbij)

    Die (far== veraf)

     

    Example

     

    Deze honden bijten niet

    Die honden zijn gevaarlijk  

     

     

    Complete! Good luck!






    Twitter Share
    Dutch exercise "Demonstratives: deze -die - dit - dat" created by hidalgo with The test builder. [More lessons & exercises from hidalgo]
    Click here to see the current stats of this Dutch test

    Please log in to save your progress.


    1. oefening gaat over dit-dat-deze-die.(dichtbij/near/proche)

    2. Wie heeft tafel blauw geverfd?(veraf/far/éloigné)

    3. kind is van mijn oudste zus.(dichtbij)

    4. meisjes kwamen gisteren te laat op school.(veraf)

    5. plein zal terug aangelegd worden.(veraf).

    6. oude boeken moeten opgeruimd worden. (dichtbij)

    7. De ramen van gebouw moeten dringend hersteld worden.(dichtbij)

    8. kat komt alle dagen aan de keukendeur bedelen.(dichtbij)

    9. bakker,verder in de straat,bakt het lekkerste brood.(veraf)

    10. mand is gevuld met appelen,de andere met peren .(dichtbij)










    End of the free exercise to learn Dutch: Demonstratives: deze -die - dit - dat
    A free Dutch exercise to learn Dutch.
    Other Dutch exercises on the same topic : Demonstrative pronouns | All our lessons and exercises